Synoniemen: opgaan, oprijzen, opstijgen, rijzen, wassen, zich verheffen, omhoogrijzen, de hoogte in gaan
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈstɛɪ̯̯ɣə(n)/ |
---|
Afbreking | stij·gen |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) stijg | (ik) steeg |
(jij) stijgt | (jij) steeg |
(hij) stijgt | (hij) steeg |
(wij) stijgen | (wij) stegen |
(gij) stijgt | (gij) steegt |
(zij) stijgen | (zij) stegen |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) stijge | (dat ik) stege |
(dat jij) stijge | (dat jij) stege |
(dat hij) stijge | (dat hij) stege |
(dat wij) stijgen | (dat wij) stegen |
(dat gij) stijget | (dat gij) steget |
(dat zij) stijgen | (dat zij) stegen |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
stijg | stijgt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
stijgend, stijgende | (zijn) gestegen |
De weg begon te stijgen en kronkelde door een opening tussen de rotsen.
Het water in de rivier stijgt snel.