Nederlands–Engels woordenboek
Engelse vertaling van het Nederlandse woord aansteken
Nederlands | Engels (indirect vertaald) | Esperanto |
---|---|---|
(aanmaken; doen ontbranden; in brand steken; ontsteken; opsteken) | ; | |
🔗 James Bond had zijn sigaret al aangestoken. | ||
(ontsteken) | eklumigi | |
(besmetten; infecteren; verpesten) | ||
(besmetten; infecteren) | contaminate | |
switch on ; | ||
unsound ; worm‐eaten | vermborita | |
(aan) | ŝaltita | |
(besmettelijk) | catching ; contagious ; infectious | |
(besmettelijk) | catching ; contagious ; infectious | |
lighter | ||
🔗 Wie heeft er een aansteker? | ||
(insteken) | ; input ; insert ; put in | |
🔗 Waar gaat u hem in steken, heer graaf? | ||
(doen; plaatsen; stoppen; zetten) | ||
🔗 Ja, steek hem er diep in! | ||
(porren; pikken; priemen; prikken) | jab ; ; ; ; ; ; | |
🔗 Ik moest zorgen dat ik mijn zwaard tussen zijn ribben stak. | ||
be stuck | ||
🔗 Het zwaard aan zijn zijde stak in een schede van rood leer. |
Nederlands | Engels |
---|---|
aansteken | be catching; be infectious; broach; canker; infect; kindle; light; lighting; set abroach; set fire to; taint; tap |
aangestoken | abroach; alight; broached; carious; unsound; worm‐eaten; on tap |
aanstekelijk | catching; contagious; contagiously; infectious; infective |
aansteker | lighter |
steken | cut; draw; invest; jab; knife; link; pink; poke; prick; pricking; prickle; prod; put; sting; stab; stick; thrust; spit; run; sheathe; shoot; shove; smart; be; spear; stick in one’s throat; burn |