Engels | Nederlands |
---|
snatch | aangrijpen; afpakken; afrukken; brok; fragment; greep; grijpen; grissen; kidnappen; kut; ontvoeren; pakken; roof; ruk; rukken; stuk; stukje; wegpakken; wegrukken |
by snatches | bij tussenpozen |
catch a few snatches of | een paar flarden opvangen van |
make a snatch at | een greep doen naar; grijpen naar |
snatch away | afpakken; afrukken; snaaien; wegrukken |
snatch away from | ontrukken |
snatch from | ontrukken |
snatch off | afrukken; wegrukken |
snatch something out of somebody’s hands | iemand iets uit de handen rukken |
snatch up | grijpen |
snatchy | bij tussenpozen; ongeregeld; onregelmatig; te hooi en te gras; zo nu en dan |