Engels–Nederlands woordenboek

Nederlandse vertaling van het Engelse woord one‐piece

Engels → Nederlands
  
EngelsNederlands (indirect vertaald)Esperanto
(people; they; we; you; a fellow; a man);
🔗 How does one find Pandelume, then?
🔗 One in six care workers in the UK is from overseas, but very few earn the £ 25,600 threshold proposed by the committee.
(any; some kind of; some);
een of andere
;
(anybody; anyone; somebody; someone)
🔗 Where may one be found?
🔗 Does Islam worship the one god of Abraham, like Jews and Christians, or some other god?
(fragment; lump; snatch);
(bit; lump; chunk; patch); ;
(part; portion; share);
(bar; brick; briquette; cake; ingot; pig)
(play; theatre play)
(particle);
snipper

EngelsNederlands
one‐pieceeendelig; <kledingstuk uit één stuk>; uit één stuk bestaand
onede een; een; een en dezelfde; een enkele; een zekere; eentje; ene; iemand; je; men; één
pieceblaffer; brok; brokstuk; eind; eindje; end; gedeelte; griet; lap; lapje; lappen; munstuk; staaltje; stuk; stuk geschut