Engels–Nederlands woordenboek
Nederlandse vertaling van het Engelse woord hunting‐season
Engels | Nederlands (indirect vertaald) | Esperanto |
---|---|---|
hunting | ; | |
(flavour) | ||
; ; | ||
(harden; temper; steel; toughen) | ||
(spice; flavour) | spici |
Engels | Nederlands |
---|---|
hunting‐season | jachtseizoen; jachttijd |
hunting | gejaag; jacht; jacht‐; jagen |
season | bronsttijd; drogen; drukke tijd; gewennen; goed laten drogen; jaargetij; jaargetijde; jachtseizoen; konfijten; kruiden; rijp laten worden; rijp worden; seizoen; smakelijk maken; temperen; tijd; tijdperk; toebereiden |