Duits–Nederlands woordenboek

Nederlandse vertaling van het Duitse woord ab

Duits → Nederlands
  
DuitsNederlands (indirect vertaald)Esperanto
; ;
vandoor
;
voort
; ; ;
(von; aus; durch); ; ; ;
(dann und wann); ; ; ; ;
🔗 Ab und zu kroch ein einsames Auto den Highway 84 entlang und warf einen winzigen gelblichen Lichtkegel in die Dunkelheit.
auf und ab
(hin und her)
;
;
abbauen
; ;
;
;
zijn abonnement opzeggen
;
; ; ; ;
derompi
(brechen); ;
(aufhören); ; ; ; ; ; ;
🔗 Seine Stimme brach ab.
abbrechen
; ;
;
;
(bröckeln; krümeln; abkrümeln);
pecetigi
(aufdecken)
;
(belegen; decken; bedecken; zudecken; verdecken; überziehen; zurücklegen); ; ; ;
(abreisen); ; ; ;
; ;
(herunterfallen);
; ;
; ; ;
(absenden; versenden); ;
(abschießen); ; ; ; ;
🔗 Zudem habe Rußland bis zu 35 Raketen vom Typ S‐300 auf Zaporižžja im Süden und Charkiv im Nordosten abgefeuert.
abfinden
; ;
; ;
(ablaufen);
; ;
laksigi
abführen
(wegführen)
; ;
laten afvloeien
; ;
;
trati
;
dislimi
;
nauwkeurig bepalen
; ; ;
(abhauen; umhacken; fällen; einschlagen); ;
(weghacken);
abhaken
;
(enthalten); ; ;
; ;
abhandeln
(belegen; decken; bedecken; einhüllen; verhüllen; zudecken; abdecken; verdecken; überziehen; überschütten; überhäufen; umfassen; zurücklegen; sich ausdehnen; sich erstrecken; ausführlich behandeln; überdecken)
; ; ; ;
;
🔗 Er würde ihn eben wieder im Labyrinth abhängen.
; ;
(fällen); ;
;
; ;
; ; ; ;
(auskultieren)
aŭskultumi
; ;
(auskochen)
;
flankiĝi
(kühlen)
(kühlen)
(verkürzen; kürzen);
(auslaufen); ; ; ; ; ;
(auslaufen; abfließen);
;
(ausziehen); ; ; ; ;
(abschlagen)
het oneens zijn
(abschlagen; ausschlagen; verweigern); ; ; ; ; ;
(verwerfen; zurückweisen); ; ;
(schließen); ;
; ;
ableiten
; ;
laten afvloeien
; ;
(zerstreuen);
;
de plaats innemen van
; ; ; ;
🔗 Rußland ist mittlerweile zu Indiens wichtigstem Lieferanten von Rohöl aufgestiegen und löste damit den Irak ab.
(abnehmen)
abmachen
het eens worden
interkonsentiĝi
(mähen; absensen; niedermähen; wegraffen; dahinraffen);
(messen); ; ; ; ;
;
;
; ; ; ;
(abmachen)
(schwinden); ; ;
klein worden
(entziehen; wegnehmen); ; ; ;
🔗 Nehmen Sie ihn mir wieder ab"!
abnehmen
(schwinden)
;
(erschöpfen); ;
(verschleißen);
; ; ; ; ;
resalti
abraten
;
(abziehen); ;
; ; ;
(abfahren); ; ; ;
;
op reis gaan
; ; ;
deŝiri
(vernichten); ; ;
(dressieren; drillen); ;
abrichten
(dressieren)
; ;
(entwaffnen)
; ; ; ; ; ;
🔗 Finanzminister Christian Lindner muß seine für diese Woche geplante Reise nach Peking absagen.
absahnen
; ;
(aufheben)
(aufheben); ;
abschalten
(ausschalten)
; ;
(abstellen; ausschalten); ; ; ;
🔗 Er schaltete sie ab.
(bewerten; schätzen; einschätzen)
(entsenden); ; ; ;
(abfeuern); ; ; ; ;
(schlachten)
(ablehnen; versagen; verweigern); ; ; ; ; ;
(ablehnen)
het oneens zijn
; ;
(schließen; verschließen; beenden; einschließen); ; ;
(beenden; beendigen; erledigen; vollenden; schließen); ; ; ; ; ;
een eind maken aan
; ;
;
;
;
doen schrikken
; ; ;
; ; ; ; ; ;
vrees aanjagen
; ; ; ;
(abziehen); ; ;
toeschrijven
; ; ;
(kopieren; abzeichnen);
;
; ; ; ;
(verkleinern; vermindern; verringern);
(erodieren; abtragen; auswaschen); ;
(beiseite); ; ;
; ; ; ;
(abfertigen; versenden); ;
;
; ;
(absteigen)
(scheiden; trennen); ; ;
;
(ausscheiden);
(ausstoßen; ausscheiden); ; ; ;
(sperren; hemmen); ; ; ; ;
(blockieren); ;
(verabreden);
een schikking treffen
; ;
🔗 Das Vorgehen sei mit Orbán abgesprochen gewesen.
(spülen; ausspülen); ; ;
;
het gevolg zijn van
; ; ;
deveni
(geben); ;
; ;
senpolvigi
(bestimmen);
(absitzen)
; ; ; ;
zijn stempel drukken op
stampi
;
(stimmen); ; ;
abstreiten
; ; ; ; ;
ter discussie stellen
(schattieren);
nuanci
(einstufen);
in graden verdelen
;
bot maken
abstürzen
; ;
; ; ;
; ; ;
;
(nachgeben; weichen); ; ;
🔗 Lǐ Kèqiáng trat im März als chinesischer Ministerpräsident ab.
;
het gewicht bepalen
;
;
(harren; warten; erwarten; warten auf); ; ;
🔗 Wir müssen abwarten.
(herab; herunter; hinunter; nieder); ; ; ; ;
; ;
(sich unterscheiden); ; ;
;
; ;
op drift zijn
;
flankiĝi
; ;
; ; ; ; ; ; ; ;
(auszahlen); ; ;
(zeichnen); ; ; ;
abzeichnen
(kopieren; abschreiben)
;
(subtrahieren)
subtrahi
(abschreiben); ; ;
toeschrijven
; ; ;
(abrechnen); ;
;
zich vertakken
zich in tweeën splitsen
herab
(abwärts; herunter; hinunter; nieder)
; ; ; ; ;