English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word suck

English	Dutch (translated indirectly)	Esperanto
suck	lurken ; zuigen	suĉi
suck (give a blow job)	afzuigen ; pijpen	midzi
goatsucker (nightjar)	geitenmelker ; nachtzwaluw	noktohirundo
sucker (mug)	sul	naivulo
sucker (runner)	uitloper	stolono
sucker	zuigkarper	katostomedo
sucking‐pig	speenvarken	suĉporkido

English	Dutch
suck	afzuigen; lurken; pijpen; puren; sabbelen; sabbelen op; slokje; slorpen; slurpen; uitzuigen; zuigen; zuigen aan; zuigen op; zuiging
give suck to	zogen
have a suck at	eens zuigen aan
suck at	sabbelen op
suck in	bedotten; bedriegen; indrinken; inzuigen; opzuigen; verzwelgen
suck out	uitzuigen
suck up	afzuigen; inzuigen; opzuigen
take a suck at	eens zuigen aan
teach your grandmother to suck eggs	het ei wil wijzer zijn dan de hen
goatsucker	geitenmelker; nachtzwaluw
sucker	jonge walvis; speenvarken; sul; uitloper; zuigbuis; zuiger; zuigkarper; zuigleer; zuignap; zuigvis
sucking‐pig	speenvarken
suction	zuigen; zuiging