English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word style

English	Dutch (translated indirectly)	Esperanto
style	stijl ; trant	stilo
style	stijl	stiluso
style (heading; title; caption; designation)	kop ; onderschrift ; titel	titolo
style (title; designate; entitle; give a title to)	betitelen	titoli
style (manner; mode; way; bearing; fashion)	manier ; wijze	maniero
style (fashion; vogue; mode)	mode ; modus	modo
hair‐style	coiffure ; kapsel	hararanĝo
lifestyle	levensstijl	vivostilo
🔗 She was known for her unconventional lifestyle.
stylish (elegant; funky; perky; spruce)	elegant ; zwierig	eleganta

English	Dutch
style	⇆ bestempelen als; ⇆ betitelen; ⇆ betiteling; ⇆ coupe; ⇆ genre; ⇆ manier; ⇆ noemen; ⇆ ontwerpen; ⇆ schrijftrant; ⇆ soort; ⇆ stijl; ⇆ titulatuur; ⇆ trant; ⇆ vorm geven; ⇆ wijze
driving style	⇆ rijstijl
epistolary style	⇆ briefstijl
in fine style	⇆ in stijl; ⇆ met glans; ⇆ volgens de regelen der kunst
in good style	⇆ in stijl; ⇆ met glans; ⇆ volgens de regelen der kunst
in grand style	⇆ grootscheeps; ⇆ in het groot
in high style	⇆ op grote voet
in style	⇆ in stijl; ⇆ met glans; ⇆ op grote voet; ⇆ volgens de regelen der kunst
in the old style	⇆ naar de oude trant
live in style	⇆ op grote voet leven
style of writing	⇆ schrijftrant; ⇆ stijl
there is no style about her	⇆ zij heeft geen cachet
hair‐style	⇆ coiffure; ⇆ haardracht; ⇆ kapsel
lifestyle	⇆ levensstijl
styleless	⇆ stijlloos
stylish	⇆ elegant; ⇆ fijn; ⇆ flitsend; ⇆ naar de laatste mode; ⇆ nieuwmodisch; ⇆ sjiek; ⇆ stijlvol; ⇆ zwierig
stylist	⇆ stilist