English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word storm

Dutch/English
English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(assault; charge; rush);
(tempest; gale)
🔗 The storms were not as deadly in Alabama this time.
(be infuriated; rage; rave; inveigh; go on a rampage); ;
a storm in a teacup
een storm in een glas water
granda frakaso en malgranda glaso
ice storm
glaciŝtormo
(commando)
🔗 Aren’t you a little short for a storm trooper?
storming
(assault; charge)
stormy
(wild)

EnglishDutch
storm⇆ aanstormen op; ⇆ bestormen; ⇆ bestorming; ⇆ bulderen; ⇆ losstormen op; ⇆ onweer; ⇆ onweersbui; ⇆ razen; ⇆ regenbui; ⇆ storm; ⇆ stormen; ⇆ stormlopen; ⇆ tekeergaan; ⇆ uitbarsting; ⇆ uitvaren; ⇆ woeden
any port in a storm⇆ nood breekt wet
a period of storm and stress⇆ een turbulente tijd
a storm in a teacup⇆ een storm in een glas water
by storm⇆ stormenderhand
ice storm⇆ ijsstorm
in storm or shine⇆ in voor‐ en tegenspoed
storm and swear⇆ foeteren; ⇆ razen en tieren
storm at⇆ aanschoppen tegen; ⇆ afblaffen; ⇆ tekeergaan tegen; ⇆ uitvaren tegen
storm at somebody⇆ iemand uitfoeteren
storm trooper⇆ <lid van een stoottroep>; ⇆ SA‐lid
take by storm⇆ stormenderhand veroveren
the lull before the storm⇆ de stilte voor de storm
dust‐storm⇆ stofstorm
hailstorm⇆ hagelbui
sandstorm⇆ zandstorm
snowstorm⇆ sneeuwstorm
storm‐ball⇆ stormbal
stormcloud⇆ onweerswolk
storm‐cone⇆ stormbal
stormer⇆ bestormer
storming⇆ bestorming
storm‐signal⇆ stormsein
storm‐troops⇆ stormtroepen
storm‐wind⇆ stormwind
stormy⇆ stormachtig; ⇆ storm‐
thunderstorm⇆ donderbui; ⇆ onweer; ⇆ onweersbui