English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word spike

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
spike
(start; jump)
;
spike
(stab; transfix; puncture; run through; spit)
trapiki
spiciform

EnglishDutch
spike aar; doorprikken; een scheutje alcohol toevoegen aan; kolf; pen; prikken; punt; spijkeren; spijl; stekel; tand; van punten voorzien; vastspijkeren; vernagelen
spike heel naaldhak
spike the guns of buiten gevecht stellen; een eind maken aan
dog‐spike haakspijker
marline‐spike marlpriem
spikes spikes
spiking vernageling
spiky gauw op zijn teentjes getrapt; puntig; sprietig; stekelig