English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word shutter

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
shutter
; ;
vensterblind
shutter
(throttle)
sluiter
(close; adjourn); ; ;
🔗 North Korea has shut its borders due to the coronavirus pandemic.
(closed); ;
toe
🔗 It probably hasn’t occurred to him that others would prefer that he kept his mouth shut.
shuttering
(armature; brace; cramp‐iron; framework; formwork)
;

EnglishDutch
shutter blind; de luiken zetten voor; luik; sluiter; sluiting; vensterblind; vensterluik
delayed‐action shutter tijdsluiter
put up the shutters de luiken voorzetten; opdoeken; sluiten
roller shutter rolluik
rolling‐shutter rolblind; roljaloezie; rolluik
shut dicht; dichtdoen; dichtgaan; dichtklappen; dichtmaken; dichtschuiven; dichttrekken; gesloten; sluiten; toe; toedoen; toedrukken; toegaan; toeslaan; zich sluiten
shuttering bekisting; luiken
window‐shutter vensterluik