English–Dutch dictionary
Dutch translation of the English word redeem
English | Dutch (translated indirectly) | Esperanto |
---|---|---|
(amortize; damp; deaden; write off) | ; | |
redeemable (repayable) | ||
redeemable | ||
redemption (amortization; depreciation; sinking‐fund) | ; | |
redemption |
English | Dutch |
---|---|
redeem | ⇆ afkopen; ⇆ aflossen; ⇆ amortiseren; ⇆ bevrijden; ⇆ delgen; ⇆ gestand doen; ⇆ inlossen; ⇆ loskopen; ⇆ terugkopen; ⇆ terugwinnen; ⇆ verlossen; ⇆ vervullen; ⇆ vrijkopen |
redeem oneself | ⇆ het weer goedmaken |
redeem one’s pledge | ⇆ zijn woord gestand doen |
redeem one’s promise | ⇆ zijn woord gestand doen |
redeem one’s word | ⇆ zijn woord gestand doen |
the one redeeming feature | ⇆ het enige lichtpunt; ⇆ het enige wat in zijn voordeel te zeggen valt |
redeemable | ⇆ afkoopbaar; ⇆ aflosbaar; ⇆ uitlootbaar |
redeeming | ⇆ verlossend |
redemption | ⇆ afkoop; ⇆ aflossing; ⇆ delging; ⇆ inlossing; ⇆ loskoping; ⇆ terugkoop; ⇆ verlossing; ⇆ vrijkoping |
redemptory | ⇆ verlossings‐ |