English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word rack

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(cabinet)
(grating; grid; grille; grating; lattice; wicket)
(stretch; strain; stress; tense)
nauwer aanhalen
; ;
rack one’s brain
(puzzle over; rack one’s brains)
zich het hoofd breken
;
zijn hersens afpijnigen
rack one’s brains
(puzzle over; rack one’s brain)
zich het hoofd breken
;
zijn hersens afpijnigen
(accumulate; heap; pile up; stack); ;
🔗 Egypt needs foreign currency not only to import essential commodities to feed its people, but also to repay $ 189.7 billion in foreign debt, most of it racked up over the last ten years.
roof rack
(top; top‐deck)
luggage‐rack
luggage‐rack
(parcel net)
pakaĵreto

EnglishDutch
rack afpijnigen; arak; folteren; heugel; kapstok; net; op de pijnbank leggen; pijnbank; pijnigen; rek; rooster; ruif
be on the rack gepijnigd worden; op de pijnbank liggen
bicycle rack fietsenrek; fietsrek
go to rack and ruin te gronde gaan; ten onder gaan
put somebody on the rack iemand op de pijnbank leggen
put to the rack folteren
rack and pinion heugel en rondsel; tandradwerk
rack one’s brains about zich het hoofd breken over
rack railway tandradbaan
spice rack kruidenrek
arm‐rack geweerrek; wapenrek
book‐rack boekenrek
bottle‐rack flessenrek
dish‐rack afdruiprek
drying‐rack droogrek
egg‐rack eierrekje
hat‐rack kapstok
hayrack hooiruif
luggage‐rack bagagenet; bagagerek
pipe‐rack pijpenrek
plate‐rack bordenrek
rack‐rent exorbitante huur; exorbitante huur eisen voor
toast‐rack <rekje voor geroosterd brood>