English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word fastening

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
fasten
(affix; appoint; attach; determine; fix; make fast; secure; set; stick; belay; peg)
;
fasten
(affix; clinch; consolidate; firm; fix; secure)
; ;
fasten
(bar; bolt)
; ;
fasten
(tighten; turn; turn on)
turni plipreme
fasten
(attach; moor; tether; tie; tie on)
; ;
fasten
(associate; band; bind; join; link; tie; tie up; belay)
;
fasten
(clasp; hook)
fasten
(buckle)
; ;

EnglishDutch
fasteningbevestiging; sluiting
patent fasteningpatentsluiting
zip fasteningritssluiting
button‐fasteningknoopsluiting
fastenaanbinden; aandraaien; aaneenhechten; bevestigen; dichtdoen; dichtgaan; hechten; sluiten; vastbinden; vasthechten; vastknopen; vastleggen; vastmaken; vastslaan; vastzetten