English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word fashion

Dutch/English
English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
fashion
(vogue; mode; style)
fashion
(form; shape; configure; frame; mould)
fashion
(habit; practice; wont)
(manner; mode; way; bearing; style);
🔗 In this fashion did Turjan enter his apprenticeship to Pandelume.
fashionable
(à la mode)
in de mode
;
mode‐
;
laŭmoda
moda
🔗 Suddenly the cults became fashionable.

EnglishDutch
fashionbewerken; fatsoen; fatsoeneren; manier; mode; modelleren; pasklaar maken; snit; trant; vorm; vormen; wijze
after a fashiontot op zekere hoogte
after his fashionop zijn manier
after the … fashionop z’n …
after the latest fashionnaar de laatste mode; naar de laatste smaak
after this fashionop deze manier
be all the fashionerg in de mode zijn
become the fashionde mode worden
be in fashionin de mode zijn
be out of fashionuit de mode zijn
be the fashionin de mode zijn
come into fashionin de mode komen
dressed in the height of fashionmodieus gekleed
fashion designermodeontwerper
fashion magazinemodeblad
fashion modelmannequin
fashion parademodeshow
fashion shopmodewinkel
fashion showmodeshow
fashion topasklaar maken voor
gentlemen’s fashionherenmode
go out of fashionuit de mode raken
in fashionin de mode
in the latest fashionnaar de laatste mode
ladies’ fashiondamesmode
men’s fashionherenmode
out of fashionuit de mode
set the fashionde mode aangeven; de toon aangeven
fashionabledeftig; gangbaar; in de mode; mode‐; modieus; mondain; naar de mode; nieuwmodisch; sjiek; trendy
fashion‐mongermodegek
fashion‐papermodeblad
fashion‐platemodeplaat; modepop
fashion‐sheetmodeplaat
new‐fashionednieuwerwets; nieuwmodisch
refashionomwerken; opnieuw vormen; vervormen