English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word farmer

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(stockman)
veedrijver
(grower);
grain farmer
grenkulturisto
stock farmer
(rancher; cattle‐farmer; stockman)
veeboer
;
veehouder
cattle‐farmer
(rancher; stock farmer; stockman)
veeboer
(estate; property; ranch; land); ;
🔗 Rand, it’s time for us to be getting back to the farm.
(breed; keep; raise; rear)
(cultivate; work; grow); ;

EnglishDutch
farmeragrariër; boer; landbouwer; landman; pachter
dairy farmermelkveehouder
farmer classboerenstand
farmer’s cartboerenwagen
farmer’s sonboerenzoon
farmer’s wifeboerin
gentleman farmerhereboer
goose farmerganzenboer
stock farmerveeboer; veehouder
tenant farmerpachtboer; pachter
truck farmergroentekweker
cattle‐farmerveeboer
farmagrarisch; bebouwen; boerderij; boeren; boerenhoeve; boerenhofstede; boeren‐; fokkerij; het boerenbedrijf uitoefenen; hoeve; hofstede; hofstee; kwekerij; landbouwbedrijf; landbouw‐; pachten; pachthoeve; plaats
pig‐farmervarkensfokker
poultry‐farmereierboer; pluimveehouder
sheep‐farmerschapenfokker; schapenhouder
tax‐farmertollenaar