English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word apprenticeship

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(trainee)

EnglishDutch
apprenticeship leer; leercontract; leerjaren; leertijd
serve one’s apprenticeship in de leer zijn
serve one’s apprenticeship with in de leer zijn bij
apprentice halfwas; in de leer doen; jongmaatje; leerjongen; leerling; leermeisje; op een ambacht doen