English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word afford

English	Dutch (translated indirectly)	Esperanto
afford	zich veroorloven	permesi sin
afford (administer; allow; deal; confer; give; grant; impart; provide; spare; invest with; fetch; yive)	geven	doni
afford	de vrijheid nemen ; zich permitteren ; het zich permitteren	permesi al si
afford	zich veroorloven	elporti la koston de
🔗 But many residents in Montevideo and the surrounding area can’t afford to buy bottled water, and have been forced to keep drinking from the taps, Santos said.
afford (carry away; carry out; endure; put up with; stand)	dragen ; naar buiten brengen	elporti

English	Dutch
afford	geven; leveren; opbrengen; opleveren; verschaffen; zich veroorloven
be able to afford	het zich kunnen veroorloven
be able to afford something	zich iets kunnen permitteren
be able to afford the time	er de tijd voor hebben
be able to afford time	er tijd voor hebben