Dutch–English dictionary
English translation of the Dutch word varen
Dutch | English (translated indirectly) | Esperanto |
---|---|---|
(navigeren) | navigate | |
🔗 Dat hoef je ook niet te doen, als je op de Yazilissa vaart. | ||
fern | ||
🔗 Vooral varens doen het opmerkelijk goed. | ||
🔗 Hoe ben jij gevaren? | ||
(gaan) | ; | |
🔗 Reizigers, waar komt ge vandaan en waarheen vaart ge? | ||
(in de steek laten) | ||
🔗 Laat die gedachte maar varen. | ||
laten varen (afstand doen van; afzien van) | malinsisti pri | |
bracken ; ; common bracken ; eagle fern | ||
🔗 Ook waren er sporen van adelaarsvaren. | ||
quillwort | laga izoeto | |
quillwort | ||
🔗 Dan kan ik eerder naar Europa terugvaren dan ik verwacht had en binnen drie maanden Le Havre binnenvaren. | ||
drive in | ||
🔗 De haven die ze waren binnengevaren, lag bij de monding van een kleine, trage rivier, waarvan de oevers dicht waren begroeid met hoge, slanke palmen en dicht struikgewas. | ||
🔗 Vreemde geluiden klonken uit de boomvarens, geluiden die zelfs Sandy niet wist thuis te brengen. | ||
(aflopen; gaan door) | pass through | |
polypody | ||
Java fern | java filiko | |
(kanoën) | kanuveturi | |
🔗 Bij het strand kunt u heerlijk zwemmen en kanovaren. | ||
royal fern | ||
(azolla) | mosquito fern | |
fiddlehead fern ; ostrich fern ; shuttlecock fern | ||
(uitlopen) | ; | |
🔗 Hij vaart morgenvroeg uit. | ||
(fulmineren; razen; tekeergaan) | ; | |
🔗 Ze durfde het beslist niet tegen moeder te vertellen, want ook daarvoor zou moeder tegen haar uitvaren. | ||
vaargeul (geul; kil) | channel ; fairway | |
(boot; schip) | ||
🔗 Dat nieuwtje vloog over het hele vaartuig. | ||
(zeeman) | ||
🔗 De varensgast nam het pijpje uit de mond, blies een dikke rookwolk weg, sloeg het glaasje brandewijn dat hij voor zich had staan in één teug naar binnen en vroeg mij na deze voorbereiding waarom ik mij niet bediend had van het mes dat voor mij stond. | ||
(janmaat; zeeman; zeevaarder; varensgast) | mariner ; ; ; | |
🔗 Ben jij varensgezel? | ||
(inhalen; passeren; voorbijrijden) | ||
(doorgaan met; onderhóúden; verder gaan met; vervolgen; voortgaan; voortgaan met; laten voortduren) | ; ; proceed with ; ; resume ; | |
🔗 „Hij had niets met vergunningen te maken, zei hij” voer de ambtenaar eerste klasse voort. | ||
whaler | ||
🔗 De bemanning van een walvisvaarder wordt dan ook streng gekeurd. | ||
whaler | ||
🔗 Jamie kwam uit Nantucket en stamde uit een oud geslacht van walvisvaarders. | ||
(afrijden; uitlopen; uitvaren; wegrijden) | ; | |
🔗 Bestaat de mogelijkheid om bij het aanbreken van de dag weg te varen? | ||
(bloeien; floreren; gedijen; tieren; vooruitkomen) | be succesful ; ; ; thrive | |
welvaren (gezondheid; goede gezondheid; wel; welstand; welzijn; welbevinden) | weal ; well‐being | |
(zeeman) | ||
🔗 Wij zijn geen volk van zeevaarders. |
Dutch | English |
---|---|
varen | boat; bracken; brake; fare; fern; leave; navigate; osmund; range; sail; sailing |
de duivel is in hem gevaren | the devil has taken possession of him |
gaan varen | go to sea |
hoe vaart u? | how do you do? |
je zal er niet slecht bij varen | you will be none the worse for it |
laten varen | depart from; dismiss; doff; drop; fling up; heave up; jettison; lay aside; lay down; quit; relinquish; relinquishment; renounce; waive; abandon; give up |
ten hemel varen | ascend to heaven |
varen op | navigate; trade to |
wel varen bij | be the gainer by; do well out of; do well by |
aanvaren | run into |
adelaarsvaren | bracken; brake; common bracken; eagle fern |
biesvaren | quillwort |
binnenvaren | enter; make |
boomvaren | tree‐fern |
dóórvaren | run on; sail on; pass |
doorváren | pass through |
Javavaren | Java fern |
kanovaren | canoe |
koningsvaren | osmund |
koopvaarder | merchantman |
ómvaren | sail by a roundabout way; sail down |
omváren | circumnavigate; sail about; double; round |
óvervaren | ferry; cross; cross over; take across |
pilvaren | pillwort |
schuitjevaren | boat; be boating |
spelevaren | boating; be boating |
struisvaren | ostrich fern; shuttlecock fern; fiddlehead fern |
terugvaren | sail back; return |
tongvaren | hart’s tongue |
uitvaren | declaim; fly out; inveigh; lash out; put out to sea; rant; sail; sail out; put to sea; storm |
vaarboom | barge‐pole; punt pole; punting‐pole |
vaargeul | channel; fairway; lane; sea‐lane; sea‐way |
vaartuig | conveyance; craft; vessel |
vaarwater | fairway; channel |
varenblad | frond |
varensgast | sailor |
voorbijvaren | outsail; pass |
vrachtvaarder | carrier; cargo boat; freighter |
walvisvaarder | whaler; whaleman |
zeevaarder | navigator; seafarer |