Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word uitzetbaar

Dutch	English (translated indirectly)	Esperanto
uitzetbaar	expansive	ekspansia
uitzetten	expand	dilatiĝi
🔗 Bij verwarming blijkt een metalen staafje uit te zetten.
uitzetten	expand	ekspansii
uitzetten (uitschakelen)	cut ; cut a connection	malkonekti
uitzetten (afzetten; uitschakelen; uitdoen; uitknippen)	switch off	malŝalti
🔗 Ik heb zijn getier na 5 minuten uitgezet.
uitzetten	evict	evikcii

Dutch	English
uitzetbaar	dilatable; expandable; expansible
uitzetbaarheid	dilatability; expansibility
uitzetten	dilate; distend; eject; enlarge; evict; expand; expel; flick off; oust; place; plot; plot out; plump out; plump up; post; put out; set; set out; swell; throw out; invest; mark out; measure out; spread; spread out; switch off; extend; turn out; deport