Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word ski

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
🔗 Kan ik deze ski’s afdoen en ze ergens opbergen?
après‐ski
🔗 De man was in het wintersportgebied bij de plaats Are na de après‐ski opnieuw de inmiddels gesloten piste opgegaan.
🔗 Ze vinden het hier gek als je gaat skiën.
skiing
🔗 Een ongeluk bij het skiën is gauw gebeurd.
ski stick
;
ski pole
waterski
waterski

DutchEnglish
ski ski
après‐ski après‐ski
skibinding ski‐binding
skiën ski; skiing
skilopen ski; skiing
skischoen ski boot
skispringen ski‐jumping
skistok ski stick; ski pole
skiwas ski‐wax
waterski waterski