Dutch–English dictionary
English translation of the Dutch word roofbouw
Dutch | English (translated indirectly) | Esperanto |
---|---|---|
(constructie; gebouw; aanleg; opbouw) | construction ; ; structure | |
🔗 Op de datum van 26 oktober was de bouw van de sleden eindelijk voltooid. | ||
(constructie; samenstelling; structuur) | ; fabric | |
heist | ||
🔗 Waarom hebben ze jou in verband met die roof gebracht? |
Dutch | English |
---|---|
roofbouw | excessive cultivation; exhaustion of the soil |
roofbouw plegen op zijn gezondheid | ruin one’s health |
bouw | architecture; build; building; conformation; construction; contexture; erection; fabric; frame; growing; structure; texture; cultivation; culture |
roof | slough; snatch; booty; depredation; grab; loot; pillage; plunder; rape; rapine; ravishment; robbery; spoils; scab; swag |