Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word opsnijder

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(blaaskaak; opschepper; pocher; snoever)
(bluffen; ophakken; opscheppen; pochen; snoeven; snorken; grootspreken)
🔗 Of sta je soms weer op te snijden, Bommel?
(bluf; blufferij; gepoch; gesnoef; gezwets; grootspraak; opschepperij; snoeverij)
hype
;

DutchEnglish
opsnijder blower; bouncer; bragger; crack; cracker
opsnijden bounce; crack; draw it strong; sling the hatchet; throw the hatchet; talk big; cup up; cut open; cut; carve; brag; swank
opsnijderig swanky
opsnijderij gas; bragging; swank