Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word naamgenoot

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
namesake
🔗 Mijn naamgenoot was de enige van „ons troepje” die het in de les, bij ons spel en bij onze ruzies tegen mij op durfde te nemen.
(lid);
🔗 Heeft u dit signaal nog niet opgemerkt onder uw genoten.
; ;
🔗 Hebt u hun namen gehoord?
(faam; reputatie; roep)
reputation
🔗 Dat geeft me een slechte naam.
(benaming)
🔗 „De bevrijding van Artëmovsk gaat door”, zei hij, waarbij hij de naam uit het Sovjettijdperk voor Bachmut gebruikte.

DutchEnglish
naamgenootnamesake
genootfellow; companion
naamappellation; appellative; denomination; designation; fame; moniker; name; reputation; repute