Dutch–English dictionary
English translation of the Dutch word kindertijd
Dutch | English (translated indirectly) | Esperanto |
---|---|---|
(kinderjaren; kindsheid) | ||
🔗 Woordvoerder Bert Smeets van Mea Culpa zei dat de mannen die in hun kindertijd door Gijsen misbruikt zijn, eindelijk recht is gedaan. | ||
; infant ; | ||
🔗 Heb ik je als kind te veel geslagen? | ||
(koter) | ||
🔗 Het huis en het omvangrijke fortuin dat mijn vader nagelaten moest hebben, waren mijn erfdeel, want ik was enig kind, net als hij. | ||
🔗 De tijd heelt alle wonden. | ||
(wijle; poos) | ; | |
🔗 Talrijke eilanden verdwenen na korte tijd weer in zee. | ||
(wijl) | ; | |
🔗 Wij nemen u mee op een reis door de tijd. | ||
(tijdsduur) | ; | |
🔗 De tijd van deze hier was net begonnen. | ||
🔗 In Portugal wordt de Westeuropese tijd aangehouden. | ||
🔗 Er is een tijd van komen en er is een tijd van gaan. | ||
🔗 Daar had hij geen tijd voor. | ||
🔗 Zedenmeesters zijn van alle tijden. |
Dutch | English |
---|---|
kind | babe; baby; bairn; chick; child; infant; kid; little one |
tijd | age; day; days; period; time; space; tense; tide; while; season; stretch |