Dutch–English dictionary
English translation of the Dutch word kerkgoed
Dutch | English (translated indirectly) | Esperanto |
---|---|---|
(wel) | ; ; | |
🔗 Bekijk deze foto’s eens goed. | ||
(bezitting; landgoed) | ; | |
🔗 „Mag ik vragen”, zeide ik, „of dit goed niet toebehoort aan de heer Blaek van Amsterdam?” | ||
(okee; in orde) | ; ; ; | |
🔗 Het is een goed boek. | ||
(goede) | ||
(juist; zuiver) | ; | |
(akkoord; in orde; okee) | konsentite | |
(bezit; bezitting; eigendom) | possession ; property | |
🔗 Iedere dag riskeren ze hun leven om het leven en goed van anderen te beschermen. | ||
(kledij; kleding; kleren) | ||
(juist) | ; ; | |
🔗 Dan heb ik een beter voorstel. | ||
🔗 Je hebt dus een goed paard nodig. | ||
🔗 George Bush is een groot voorstander van liefdadigheid via de kerk. | ||
(kerkgebouw) | ||
🔗 De verlaten kerk verkeerde in een staat van groot verval. | ||
🔗 Hij zou het in de kerk ver gebracht hebben. |
Dutch | English |
---|---|
kerkgoed | church property |
goed | aright; asset; blue‐chip; chattel; commodity; correct; effects; estate; fine; fitly; gear; good; kind; kindly; okay; proper; properly; property; well; right; all right; rightly; sound; ware; strong; stuff; things; goodly; round; full; clothes; luggage; wares; goods; possession; material; wear |
kerk | chapel; church; house of God; kirk |