Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word familieband

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(strook)
binding
;
tape
;
🔗 Ik stak mijn linkerhand uit, zover als mijn banden dat toelieten, en slaagde erin het kleine stuk vlees te bemachtigen dat de ratten nog hadden overgelaten.
(boekband)
binding
;
binding
;
ligament
(binding)
🔗 Diverse grote banken in Denemarken verbreken hun banden met kredietbeoordelaar Moody’s.
;
fillet
; ;
(orkest)
🔗 Ik maakte hem mijn compliment over zijn band en zijn dansende vrouwen.
(muziekkorps; orkest)
🔗 De banden waren al half in het zand verdwenen.
(lint)
ribbon
;
(streep; strook)
(boekdeel; deel; volumen)
🔗 Het was een dunne band en het kostte nauwelijks om het in zijn zak te laten glijden.
(link)
connection
; ; ;
🔗 Welke banden heeft de PVV met Rusland?
(beugel; ring)
(gezin; huisgezin)
🔗 Ze hebben elkaar en hun belangrijkste spullen, maar verder is de familie Nijland alles kwijt wat ze in Slovenië bij zich hadden.
(sibbe)
relations
;
relatives
; ;
🔗 Het blad en de stengel zijn giftig, net zoals bij aardappel‐, aubergine‐ en paprikaplanten, die tot dezelfde familie behoren.
🔗 In Nederland gaan veel moslims tijdens het suikerfeest op bezoek bij familie.

DutchEnglish
familiebandfamily tie
bandaffiliation; allegiance; attachment; band; belt; binder; binding; bond; bonding; brace; braid; cement; circlet; connection; cord; couple; cushion; hoop; knot; ligament; ligature; link; nexus; riband; ribbon; tie; tyre; string; tape; strap; tie‐up; fillet; sling; truss; bandage; cover; case; volume; wave‐band
familiebelongings; connections; family; kin; kindred; kinsfolk; parentage; people; relatives; stock; relations