Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word apparaat

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(inrichting; toestel); ;
🔗 Drie elektrische apparaten zijn op dezelfde spanning van 220 V aangesloten.
🔗 Hij belde weer eens naar die Dirk en kreeg opnieuw zijn antwoordapparaat.
machine of government
(brandblusapparaat; brandblusser)
(blusapparaat; brandblusser)
🔗 Een van Daves jukbeenderen was duidelijk gebroken en de bloederige blauwe plek aan die kant van zijn gezicht was veroorzaakt door de handgreep van het brandblusapparaat.
(cinematograaf; kinematograaf)
cinematograph
hearing aid
(meter; teller)
(televisie; televisietoestel; TV; TV‐toestel)
TV set
;
television set
;
🔗 In plaats van uw werk te doen, kijkt u naar een draagbaar televisieapparaat.

DutchEnglish
apparaat apparatus; appliance; device; gadget; gimmick; machine; machinery; rig
afluisterapparaat detectophone; bug
ambtenarenapparaat civil service
antwoordapparaat answering‐machine
blusapparaat extinguisher; fire‐extinguisher
brandblusapparaat fire‐appliance; fire‐extinguisher
dicteerapparaat dictaphone
fotokopieerapparaat copier; photocopier
gehoorapparaat deaf‐aid; hearing‐aid
invoerapparaat input device; input unit
koffiezetapparaat coffee machine; percolator
lasapparaat welder
leesapparaat reader
meetapparaat measuring device
nietapparaat stapler; stapling‐machine
productieapparaat productive machinery; productive machine
Röntgenapparaat X‐ray apparatus
televisieapparaat telly; TV set; television set
telexapparaat tape‐machine
verkoopapparaat sales organization