Dutch–English dictionary
English translation of the Dutch word aanspreekpunt
Dutch | English (translated indirectly) | Esperanto |
---|---|---|
(aanklampen; toespreken) | ; | |
🔗 Als ik die vrouw daar aanspreek, vindt ze mij een vieze ouwe man. | ||
break into | depreni de | |
sue | procesi kontraŭ | |
(aanbreken) | break into | ekkonsumi |
🔗 En zullen we daarbij dan een goede maar niet te dure fles wijn aanspreken? | ||
; | ||
🔗 Ik heb hierin de belangrijkste punten genoteerd. | ||
(piek) | ||
🔗 De punt van het mes prikte in de huid van zijn keel. | ||
(oog; stip) | ; full stop ; ; | |
; | ||
🔗 Zo zijn er scholen die eindcijfers met één punt ophogen. | ||
🔗 Laat men de cirkel terugwentelen, dan komt het punt P in O. |
Dutch | English |
---|---|
aanspreekpunt | contact |
aanspreken | accost; address; appeal to; bespeak; break into; dip; draw upon; speak to; solicit; speak; talk to; tap |
punt | apex; chapter; corner; count; cusp; dot; fluke; full stop; head; issue; item; mark; neb; nib; nub; particular; peak; period; point; post; prick; prong; spike; toe; wedge; spire; up; top |