Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word TV

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(televisie; televisietoestel; televisieapparaat)
🔗 De vraag naar TV’s viel echter terug.
(televisie)
🔗 Vanavond zal er in ieder geval geen TV zijn.
TV‐antenne
(televisieantenne)
television aerial
;
television antenna
televida anteno
televidekrano
(televisieserie)
television series
(televisie; televisietoestel; televisieapparaat)
television set
🔗 Een TV‐toestel heeft een vermogen van 220 W en is gedurende 2 uur aangesloten op een spanning van 220 V.
(televisiestation; televisiezender)
television broadcasting station
televida sendstacio
🔗 Het hoofdkantoor van een TV‐zender van de oppositie werd verwoest.

DutchEnglish
TV boob tube; telly; tube; TV
kleuren‐TV colour TV; colour television
TV‐antenne TV aerial; TV antenna
TV‐scherm television screen
TV‐serie television series
TV‐toestel television set