Afrikaans–English dictionary

English translation of the Afrikaans word plaag

Afrikaans → English
  
AfrikaansEnglish
plaag affliction; annoy; badger; banter; blast; blight; chaff; disturb; fash; fret; harass; infestation; lues; molest; nag; nuisance; persecute; pest; pester; plague; scourge; tease; twit; vex; vexation; worry
aartappelplaag potato blight
geplaag vexed
landsplaag public nuisance
plaaggees teaser; pesterer; tormentor
plaagsiek fond of teasing
plaagsug malice; fondness of teasing
plaerig elfish; naggy; fond of teasing
sprinkaanplaag locust‐plague
vlieëplaag plague of flies