Les 7

Het voegwoord ke

We hebben al kennis gemaakt met enkele woorden die in het Nederlands met dat vertaald kunnen worden, en hier is er nog een: ke. In tegenstelling tot de eerder behandelde equivalenten van dat, die voornaamwoorden waren, is ke een voegwoord. Het wordt gebruikt om hoofd‐ en bijzinnen aan elkaar te koppelen:

Wellicht is het u opgevallen dat in het tweede voorbeeld in het Nederlands de verleden tijd van heeft (had) met havas (heeft) in het Esperanto correspondeert. Dit is een belangrijk verschil tussen de twee talen bij het weergeven van de indirecte rede. In het Esperanto blijft de tijd van de aangehaalde zin gelijk aan de oorspronkelijk gebruikte tijd:

De eerste zin impliceert dat de aangehaalde persoon geen tijd had op het moment dat hij de uitspraak deed, en de tweede zin dat hij daarvoor geen tijd had. Dit is misschien een subtiel verschil maar het kan tot misverstanden leiden als u de verkeerde tijd gebruikt. Houdt u dit dus in de gaten.

Het voegwoord ĉu

Een ander voegwoord is ĉu, dat we al kennen als woordje dat we gebruiken om vraagzinnen te vormen in gevallen dat andere vraagwoordjes niet van toepassing zijn. Dit woordje wordt echter ook als voegwoord gebruikt en komt dan overeen met het Nederlandse of. Maar let op, verwar dit niet met of in zinnen als „Wil je thee of koffie?”, want dan wordt of vertaald met ! Dit is hetzelfde verschil als tussen het Duitse ob en oder of tussen het Engelse whether en or.

En natuurlijk moet u ook letten op het gebruik van de juiste tijdsvorm als ĉu wordt gebruikt bij de indirecte rede, zoals in het eerste voorbeeld hieronder:

De gebiedende wijs

De gebiedende wijs wordt in het Esperanto net als in het Nederlands gebruikt om directe bevelen te geven, zoals in “Kom!” of “Stop!” De gebiedende wijs van een werkwoord in het Esperanto wordt verkregen door de uitgang -u aan de stam toe te voegen. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen enkel‐ en meervoud, of tussen formeel en informeel taalgebruik; Een zinnetje als “Venu tien ĉi!” kan dus worden vertaalt als “Kom hier!”, “Komt hier!” of “Komt u hier!

De gebiedende wijs in het Esperanto heeft meer functies dan in het Nederlands. Ze kan bijvoorbeeld ook gebruikt worden om zichzelf of eventuele toehoorders te vragen of iets moet gebeuren. In het Nederlands gebruiken we in dat geval het hulpwerkwoord zullen (voor de eerste persoon) of moeten (voor de derde persoon):

In het Nederlands kunnen we het hulpwerkwoord laten in de gebiedende wijs gebruiken om indirecte bevelen te geven, dat wil zeggen bevelen die min of meer als suggestie kunnen worden opgevat. In het Esperanto kunnen we hiervoor de gebiedende wijs zonder meer gebruiken:

Het is echter ook mogelijk zulke indirecte bevelen met lasi (laten) te formuleren. In dat geval wordt lasi in de gebiedende wijs gebruikt en gevolgd door een bijzin die begint met ke en die eveneens in de gebiedende wijs staat:

Het is misschien het beste om deze vorm te gebruiken als het meer om een dringend verzoek dan om een suggestie gaat.

Verwant aan het bovengenoemde gebruik van de gebiedende wijs is het gebruik om een wens uit te drukken die hetzij aan een bovennatuurlijke macht hetzij aan niemand in het bijzonder is gericht. In het Nederlands wordt daarvoor soms een andere wijs—de aanvoegende wijs—gebruikt:

Ten slotte wordt de gebiedende wijs in het Esperanto in de directe rede gebruikt wanneer het aangehaalde gedeelte een bevel, waarschuwing, of verzoek is:

Oefeningen

Woordenlijst

EsperantoNederlands
atendiwachten (op), verwachten
benizegenen
demandivragen (om informatie)
diablo (als eigennaam meestal met het lidwoord)duivel
dio (als eigennaam meestal met het lidwoord)god
dirizeggen
eluit
konsiliadviseren, aanraden
kontraŭtegen
kredigeloven
lasilaten
libroboek
ordonibevelen
petivragen, verzoeken
preninemen, halen, pakken
protektibeschermen
reĝokoning
ŝrankokast
tempotijd
vivileven

Vertaaloefening

  1. Haal alle boeken uit de kast.
    Prenu ĉiujn librojn el la ŝranko.
  2. Laat hem in deze kamer wachten.
    Lasu, ke li atendu en ĉi tiu ĉambro.
  3. Hij zei dat hij niet in God geloofde.
    Li diris, ke li ne kredas je la Dio.
  4. Zullen we naar je vader gaan?
    Ni iru al via patro?
  5. Hij vroeg ons hem te laten leven.
    Li petis al ni, ke ni lasu lin vivi.
  6. Bescherm de koning!
    Protektu la reĝon!
  7. Ze vroeg ons wie de vader was.
    Ŝi demandis al ni, kiu estas la patro.
  8. Ik raad je aan dat aan je broer te vragen.
    Mi konsilas, ke vi demandu tion al via frato.
  9. Hij zei dat hij de boeken in de kast had laten liggen.
    Li diris, ke li lasis kuŝi la librojn en la ŝranko.
  10. Beschermt u ons tegen die duivels!
    Protektu nin kontraŭ tiuj diabloj!
  11. Laat hem bij mij thuis wachten tot ik tijd voor hem heb.
    Lasu, ke li atendu en mia hejmo ĝis mi havos tempon por li.
  12. Hij ried ons aan vlijtig te werken.
    Li konsilis al ni, ke ni laboru diligente.
  13. Lang leve onze koning!
    Nia reĝo vivu longe!
  14. God zegene de koning!
    La Dio benu la reĝon!
  15. Zei hij dat hij niemand verwachtte?
    Ĉu li diris, ke li atendas neniun?
  16. Zegt u ons wat wij moeten doen.
    Diru al ni, kion ni devos fari.
  17. Lees dit boek.
    Legu tiun ĉi libron.
  18. Ze zei dat ze naar het noorden zou gaan.
    Ŝi diris, ke si iros norden.
  19. Weet je of iedereen kan komen?
    Ĉu vi scias, ĉu ĉiu(j) povas veni?
  20. Hij heeft ze bevolen de brug te beschermen.
    Li ordonis al ili, ke ili protektu la ponton.
  21. Vraag hem of hij in Den Haag heeft gewoond.
    Demandu al li, ĉu li loĝis en Hago.
  22. Niemand heeft ons gezegd wie die man was.
    Neniu diris al ni, kiu tiu viro estas.
  23. Ik wil dat je naar huis gaat.
    Mi volas, ke vi iru hejmen.
  24. Kom uit de kast.
    Venu el la ŝranko.
  25. Ging hij maar naar huis!
    Li iru hejmen!
  26. Wist je niet dat ik al drie maanden op haar wacht?
    Ĉu vi ne sciis, ke mi atendas ŝin jam tri monatojn?
  27. Ik weet niet of ik morgen bij je kan komen.
    Mi ne scias, ĉu mi povos veni al vi morgaŭ.
  28. Ze zeiden dat ze niet zouden gaan.
    Ili diris, ke ili ne iros.
  29. Weet je of de bloemen rood of wit zijn?
    Ĉu vi scias, ĉu la floroj estas ruĝaj aŭ blankaj?
  30. Zeg me dat ik op jou kan rekenen.
    Diru al mi, ke mi povas kalkuli je vi.
  31. Geloof wat je wilt.
    Kredu, kion vi volas.