Les 5

Getallen

De basis voor het tellen in het Esperanto vormen de woorden voor de getallen 1 tot en met 10, 100, en 1000, net zoals in het Nederlands, maar dan volkomen regelmatig:

1unu
2du
3tri
4kvar
5kvin
6ses
7sep
8ok
9naŭ
10unu
100cent
1000mil

Het is waarschijnlijk het makkelijkst om het telsysteem te begrijpen door een aantal representatieve voorbeelden te bekijken:

Wanneer we te maken krijgen met getallen groter dan 999.999, dan moeten we gebruik maken van woorden als miliono en miliardo, maar let op! Dit zijn geen hoofdtelwoorden maar zelfstandige naamwoorden, wat betekent dat ze eventueel verbogen moeten worden om de naamval en/of het getal aan te geven, zoals de volgende voorbeelden illustreren:

We zien in het tweede voorbeeld dat miliono de accusatiefuitgang krijgt, aangezien het het lijdend voorwerp is, en in het derde voorbeeld krijgt het woord ook nog een meervoudsuitgang, aangezien er sprake is van meer miljoenen. Het Nederlands heeft de eigenaardigheid dat eenheden in zo’n geval niet de meervoudsvorm krijgen, maar dat gebeurt in het Esperanto dus wel.

We zien in het tweede en derde voorbeeld ook het woordje da, dat onvertaald is gebleven. Dit is een voorzetsel waarvoor geen Nederlands equivalent bestaat en dat altijd gebruikt wordt tussen een eenheid en datgene waarvan de hoeveelheid is gegeven. Zo zeggen we bijvoorbeeld ook litro da akvo (een liter water), wat qua constructie vergelijkbaar is met het Engelse a litre of water en het Franse un litre d’eau.

Van de hoofdtelwoorden kunnen we op eenvoudige wijze rangtelwoorden maken door er de uitgang -a achter te zetten, zodat ze feitelijk bijvoeglijke naamwoorden worden. Zo krijgen we unua (eerste), dua (tweede), tria (derde), enzovoorts. Indien een hoofdtelwoord uit los geschreven delen bestaat zoals dek du, vervangen we de spaties door koppeltekens als we er een rangtelwoord van maken, bijvoorbeeld dek‐dua (twaalfde).

Ook kunnen we de hoofdtelwoorden in zelfstandige naamwoorden veranderen, namelijk met de uitgang -o, waarmee we woorden kunnen vormen als unuo (eenheid), duo (tweetal, duo, paar), trio (drietal, trio), dekduo (dozijn), enzovoorts.

Meer functies van de accusatief

Zoals we in les 3 gezien hebben, wordt de accusatief gebruikt om het lijdend voorwerp aan te geven. Nu zullen we de overige functies ervan behandelen.

Als er sprake is van een beweging naar een bepaald doel, wordt het doel in het Esperanto in de accusatief gezet, tenzij de beweging naar een doel al uit de betekenis van het gebruikte voorzetsel volgt. De enige twee voorzetsels waarbij het laatste geldt, zijn al en ĝis (tot, tot aan), en in dat geval staat het doel in de nominatief, bijvoorbeeld „Mi veturis al la urbo” (Ik reed naar de stad). Echter bij gebruik van voorzetsels als en en sub moeten we in een dergelijk geval de accusatief gebruiken. Merk het verschil in betekenis op in de volgende twee zinnen:

Indien u Duits kent, zult u zich wellicht realiseren dat de accusatief in die taal ook deze functie kan hebben, zoals in „Ich fuhr in der Stadt” versus „Ich fuhr in die Stadt”. In het Nederlands wordt beweging naar een doel soms aangegeven door het voorzetsel achter het zelfstandig naamwoord te laatsen in plaats van ervoor, zoals in „Hij liep het huis in”, maar ook moet men soms uit de context opmaken of er sprake is van een beweging met of zonder bestemming, bijvoorbeeld in „Hij sprong op de tafel”. Dat kan op zichzelf betekenen dat hij van de grond op de tafel sprong, of dat hij al op de tafel stond en daar omhoogsprong.

Bepalingen van tijd zonder voorzetsel staan in het Esperanto ook in de accusatief, bijvoorbeeld „Tiun semajnon mi estis en la urbo” (Die week was ik in de stad). Hetzelfde geldt voor bepalingen van plaats zonder voorzetsel, maar die worden minder vaak gebruikt omdat ze makkelijk tot misverstanden kunnen leiden. Een zin als „Ili iris la ponton” zou kunnen betekenen „Zij gingen naar de brug”, maar bijvoorbeeld ook „Zij gingen over de brug”.

Ten slotte kan de accusatief gebruikt worden bij meeteenheden, zoals in „Hij is twee meter lang”, wat we kunnen vertalen als „Li estas du metrojn longa”.

Het voorzetsel je

Als er een lijdend voorwerp in een zin voorkomt waarin ook een bepaling zonder voorzetsel staat, hebben we dus tweemaal een accusatief in de zin. Om eventuele verwarring te voorkomen, kan men dan de bepaling van een voorzetsel voorzien zodat ze in de nominatief komt te staan. In dit verband komt het voorzetsel je vaak van pas. Het heeft een vage betekenis en kan in principe overal staan waar een voorzetsel vereist is, maar het wordt met name dikwijls gebruikt bij bepalingen van tijd om het gebruik van de accusatief te vermijden. Bijvoorbeeld, in plaats van „Tiun semajnon mi estis en la urbo” (Die week was ik in de stad), kunnen we zeggen „Je tiu semajno mi estis en la urbo”.

Ook wordt dit voorzetsel vaak gebruikt bij meeteenheden, en een zin als „Li estas du metrojn longa” kunnen we zo zonder gebruikmaking van de accusatief formuleren als „Li estas je du metroj longa”.

Verder komt je goed van pas in gevallen waarin niet zo voor de hand ligt welk ander voorzetsel van toepassing zou kunnen zijn, zoals in „Mi kalkulas je vi” (Ik reken op je).

Oefeningen

Woordenlijst

EsperantoNederlands
akvowater
eŭroeuro
ĝistot (aan/bij)
HagoDen Haag
hieraŭgisteren
jesja, wel
kalkulirekenen
litroliter
longalang
metrometer
monatomaand
morgaŭmorgen
nenee, niet
pagibetalen
plankovloer
pordodeur
saltispringen
semajnoweek
urbostad
veturirijden (voertuig)

Vertaaloefening

  1. Morgen zullen we naar Den Haag rijden.
    Morgaŭ ni veturos al Hago.
  2. Heb je deze week al koffie gedronken?
    Ĉu vi jam trinkis tiun ĉi semajnon jam kafon? (Ĉu vi trinkis je tiu ĉi semajno jam kafon?)
  3. De auto reed tot aan de deur.
    La aŭto veturis ĝis la pordo.
  4. De hond sprong in de auto.
    La hundo saltis en la aŭton.
  5. Hij is al drie maanden in de stad.
    Li estas jam tri monatojn en la urbo.
  6. Ik heb negenhonderdvijftig euro voor zijn auto betaald.
    Mi pagis naŭcent kvindek eŭrojn por lia aŭto.
  7. Wie was de eerste?
    Kiu estis la unua?
  8. De kat sprong op de vloer.
    La kato saltis sur la plankon.
  9. Deze maand heb ik een nieuwe auto gekocht.
    Ĉi tiun monaton mi aĉetis novan aŭton. (Je tiu ĉi monato mi aĉetis novan aŭton.)
  10. Ze heeft drie euro betaald voor een dozijn appels.
    Ŝi pagis tri eŭrojn por dekduo da pomoj.
  11. Ga je morgen naar Den Haag?
    Ĉu vi iros morgaŭ al Hago?
  12. Nee, ik ga naar een andere stad.
    Ne, mi iros al alia urbo.
  13. Zijn jullie gisteren die stad in gegaan?
    Ĉu vi iris hieraŭ en tiun urbon?
  14. Ik heb haar dertig euro gegeven om een cadeau voor je vader te kopen.
    Mi donis al ŝi tridek eŭrojn por aĉeti donacon por via patro.
  15. Is het twee of drie meter lang?
    Ĉu ĝi estas longa du aŭ tri metrojn? (Ĉu ĝi estas longa je du aŭ tri metroj?)
  16. Tientallen mannen zaten voor het huis.
    Dekoj da viroj sidis antaŭ la domo.
  17. Niemand rekende op hen.
    Neniu kalkulis je ili.
  18. Heb je hem honderdvijfentwintig euro betaald?
    Ĉu vi pagis al li cent dudek kvin eŭrojn?
  19. Ja, gisteren ben ik naar hem gegaan om aan hem te betalen.
    Jes, hieraŭ mi iris al li por pagi al li.
  20. Deze week moeten we elfhonderd euro betalen.
    Tiun ĉi semajnon ni devas pagi mil cent eŭrojn. (Je tiu ĉi semajno ni devas pagi mil cent eŭrojn.)
  21. Hij is in het water gesprongen.
    Li saltis en la akvon.
  22. Ze hebben twee liter thee gedronken.
    Ili trinkis du litrojn da teo.
  23. Hij zal me de tiende van de maand betalen.
    Li pagos al mi la dekan de la monato. (Li pagos al mi je la deka de la monato.)
  24. Die brug was dertig meter lang.
    Tiu ponto estis longa tridek metrojn. (Tiu ponto estis longa je tridek metroj.)
  25. Zijn ze niet het huis in gegaan?
    Ĉu ili ne iris en la domon?
  26. Voor dat grote huis heeft hij twee miljoen betaald.
    Por tiu granda domo li pagis du milionojn.
  27. De eerste week hebben zij wel betaald.
    La unuan semajnon ili jes pagis. (Je la unua semajno ili jes pagis.)
  28. Hij reed de brug op.
    Li veturis sur la ponton.
  29. Op hem kunnen we niet rekenen.
    Je li ni ne povas kalkuli.