De basis voor het tellen in het Esperanto vormen de woorden voor de getallen 1 tot en met 10, 100, en 1000, net zoals in het Nederlands, maar dan volkomen regelmatig:
1 | unu |
2 | du |
3 | tri |
4 | kvar |
5 | kvin |
6 | ses |
7 | sep |
8 | ok |
9 | naŭ |
10 | unu |
100 | cent |
1000 | mil |
Het is waarschijnlijk het makkelijkst om het telsysteem te begrijpen door een aantal representatieve voorbeelden te bekijken:
Wanneer we te maken krijgen met getallen groter dan 999.999, dan moeten we gebruik maken van woorden als miliono en miliardo, maar let op! Dit zijn geen hoofdtelwoorden maar zelfstandige naamwoorden, wat betekent dat ze eventueel verbogen moeten worden om de naamval en/of het getal aan te geven, zoals de volgende voorbeelden illustreren:
We zien in het tweede voorbeeld dat miliono de accusatiefuitgang krijgt, aangezien het het lijdend voorwerp is, en in het derde voorbeeld krijgt het woord ook nog een meervoudsuitgang, aangezien er sprake is van meer miljoenen. Het Nederlands heeft de eigenaardigheid dat eenheden in zo’n geval niet de meervoudsvorm krijgen, maar dat gebeurt in het Esperanto dus wel.
We zien in het tweede en derde voorbeeld ook het woordje da, dat onvertaald is gebleven. Dit is een voorzetsel waarvoor geen Nederlands equivalent bestaat en dat altijd gebruikt wordt tussen een eenheid en datgene waarvan de hoeveelheid is gegeven. Zo zeggen we bijvoorbeeld ook litro da akvo (een liter water), wat qua constructie vergelijkbaar is met het Engelse a litre of water en het Franse un litre d’eau.
Van de hoofdtelwoorden kunnen we op eenvoudige wijze rangtelwoorden maken door er de uitgang -a achter te zetten, zodat ze feitelijk bijvoeglijke naamwoorden worden. Zo krijgen we unua (eerste), dua (tweede), tria (derde), enzovoorts. Indien een hoofdtelwoord uit los geschreven delen bestaat zoals dek du, vervangen we de spaties door koppeltekens als we er een rangtelwoord van maken, bijvoorbeeld dek‐dua (twaalfde).
Ook kunnen we de hoofdtelwoorden in zelfstandige naamwoorden veranderen, namelijk met de uitgang -o, waarmee we woorden kunnen vormen als unuo (eenheid), duo (tweetal, duo, paar), trio (drietal, trio), dekduo (dozijn), enzovoorts.
Zoals we in les 3 gezien hebben, wordt de accusatief gebruikt om het lijdend voorwerp aan te geven. Nu zullen we de overige functies ervan behandelen.
Als er sprake is van een beweging naar een bepaald doel, wordt het doel in het Esperanto in de accusatief gezet, tenzij de beweging naar een doel al uit de betekenis van het gebruikte voorzetsel volgt. De enige twee voorzetsels waarbij het laatste geldt, zijn al en ĝis (tot, tot aan), en in dat geval staat het doel in de nominatief, bijvoorbeeld „Mi veturis al la urbo” (Ik reed naar de stad). Echter bij gebruik van voorzetsels als en en sub moeten we in een dergelijk geval de accusatief gebruiken. Merk het verschil in betekenis op in de volgende twee zinnen:
Indien u Duits kent, zult u zich wellicht realiseren dat de accusatief in die taal ook deze functie kan hebben, zoals in „Ich fuhr in der Stadt” versus „Ich fuhr in die Stadt”. In het Nederlands wordt beweging naar een doel soms aangegeven door het voorzetsel achter het zelfstandig naamwoord te laatsen in plaats van ervoor, zoals in „Hij liep het huis in”, maar ook moet men soms uit de context opmaken of er sprake is van een beweging met of zonder bestemming, bijvoorbeeld in „Hij sprong op de tafel”. Dat kan op zichzelf betekenen dat hij van de grond op de tafel sprong, of dat hij al op de tafel stond en daar omhoogsprong.
Bepalingen van tijd zonder voorzetsel staan in het Esperanto ook in de accusatief, bijvoorbeeld „Tiun semajnon mi estis en la urbo” (Die week was ik in de stad). Hetzelfde geldt voor bepalingen van plaats zonder voorzetsel, maar die worden minder vaak gebruikt omdat ze makkelijk tot misverstanden kunnen leiden. Een zin als „Ili iris la ponton” zou kunnen betekenen „Zij gingen naar de brug”, maar bijvoorbeeld ook „Zij gingen over de brug”.
Ten slotte kan de accusatief gebruikt worden bij meeteenheden, zoals in „Hij is twee meter lang”, wat we kunnen vertalen als „Li estas du metrojn longa”.
Als er een lijdend voorwerp in een zin voorkomt waarin ook een bepaling zonder voorzetsel staat, hebben we dus tweemaal een accusatief in de zin. Om eventuele verwarring te voorkomen, kan men dan de bepaling van een voorzetsel voorzien zodat ze in de nominatief komt te staan. In dit verband komt het voorzetsel je vaak van pas. Het heeft een vage betekenis en kan in principe overal staan waar een voorzetsel vereist is, maar het wordt met name dikwijls gebruikt bij bepalingen van tijd om het gebruik van de accusatief te vermijden. Bijvoorbeeld, in plaats van „Tiun semajnon mi estis en la urbo” (Die week was ik in de stad), kunnen we zeggen „Je tiu semajno mi estis en la urbo”.
Ook wordt dit voorzetsel vaak gebruikt bij meeteenheden, en een zin als „Li estas du metrojn longa” kunnen we zo zonder gebruikmaking van de accusatief formuleren als „Li estas je du metroj longa”.
Verder komt je goed van pas in gevallen waarin niet zo voor de hand ligt welk ander voorzetsel van toepassing zou kunnen zijn, zoals in „Mi kalkulas je vi” (Ik reken op je).
Esperanto | Nederlands |
---|---|
akvo | water |
eŭro | euro |
ĝis | tot (aan/bij) |
Hago | Den Haag |
hieraŭ | gisteren |
jes | ja, wel |
kalkuli | rekenen |
litro | liter |
longa | lang |
metro | meter |
monato | maand |
morgaŭ | morgen |
ne | nee, niet |
pagi | betalen |
planko | vloer |
pordo | deur |
salti | springen |
semajno | week |
urbo | stad |
veturi | rijden (voertuig) |