Les 2

Zelfstandige naamwoorden

Zelfstandige naamwoorden in het Esperanto eindigen in hun grondvorm altijd op -o. Het meervoud van een zelfstandig naamwoord wordt verkregen door hier -j aan toe te voegen, bijvoorbeeld tablo (tafel), tabloj (tafels), viro (man), viroj (mannen).

Lidwoord

Het Esperanto kent maar één lidwoord, namelijk la, dat een bepaald lidwoord is en qua gebruik overeenkomt met de Nederlandse lidwoorden de en het. Een onbepaald lidwoord zoals het Nederlandse een heeft het Esperanto niet; indien er geen sprake is van bepaaldheid, gebruikt men gewoon geen lidwoord, bijvoorbeeld tablo (een tafel).

Het is in het Esperanto niet verplicht om bepaaldheid expliciet aan te geven. In plaats van „la tablo” zou men ook gewoon „tablo” kunnen gebruiken als uit de context al blijkt dat het om een bepaalde tafel gaat.

Bijvoeglijke naamwoorden

Bijvoeglijke naamwoorden in het Esperanto eindigen in hun grondvorm altijd op -a. Merk op dat in het Esperanto een bijvoeglijk naamwoord dat betrekking heeft op een zelfstandig naamwoord in het meervoud zelf ook in de meervoudsvorm wordt gebruikt. Net als bij zelfstandige naamwoorden wordt de meervoudsvorm verkregen door -j aan de grondvorm toe te voegen, bijvoorbeeld bela tablo (een mooie tafel), belaj tabloj (mooie tafels).

De gebruikelijke positie van een bijvoeglijk naamwoord is voor het zelfstandig naamwoord waarop het betrekking heeft, maar het mag ook erachter worden geplaatst, bijvoorbeeld tablo bela (een mooie tafel).

Net als in het Nederlands kan men in het Esperanto bijvoeglijke naamwoorden zelfstandig gebruiken, dat wil zeggen, ze kunnen in de plaats van een zelfstandig naamwoord gebruikt worden (dat men erbij kan denken), bijvoorbeeld la blankaj (de witte) als verkorting voor la blankaj floroj (de witte bloemen).

Werkwoorden

Het Esperanto-werkwoord heeft diverse vormen om tijden en wijzen aan te geven, waarvan we er hier vier zullen behandelen. In zijn basisvorm eindigt een werkwoord in het Esperanto op -i, en dit is de vorm van de onbepaalde wijs, dat wil zeggen de vorm die geen bepaalde wijs aangeeft (en evenmin een bepaalde tijd).

De stam van het werkwoord krijgen we door -i weg te laten van de basisvorm (zoals we in het Nederlands vaak de stam verkrijgen door -en van de basisvorm weg te laten). Aan deze stam kunnen we dan bijvoorbeeld de volgende uitgangen plakken om respectievelijk de tegenwoordige, de verleden en de toekomstige tijd te vormen:

Zo kunnen we bijvoorbeeld uit esti (zijn, wezen), de vormen estas, estis en estos vormen. Hieronder volgen een paar voorbeelden van hun gebruik:

Het Esperanto‐werkwoord heeft geen verschillende vormen voor de eerste, tweede en derde persoon, en er wordt evenmin onderscheid tussen enkel‐ en meervoud gemaakt. Dat betekent onder andere dat de werkwoordvormen in het voorgaande voorbeeld onveranderd blijven als we het over meerdere tafels hebben:

Merk op dat in deze voorbeelden niet alleen tabloj in meervoud is maar ook belaj! In het Nederlands blijft het bijvoeglijk naamwoord onverbogen als het predicatief gebruikt wordt (dat wil zeggen, als het door middel van een koppelwerkwoord zoals zijn aan een zelfstandig naamwoord is gekoppeld), maar in het Esperanto is dit niet het geval.

In het Esperanto is het niet nodig om onderscheid te maken tussen voltooide en onvoltooide tijd als uit de context al blijkt of de tijd voltooid of onvoltooid is. „La tablo estis bela” zou in een bepaalde context dus ook als „De tafel is mooi geweest” vertaald kunnen worden. Later zullen we zien hoe we indien nodig hulpwerkwoorden en deelwoorden kunnen gebruiken om zulke verschillen expliciet aan te geven.

In het Nederlands worden de werkwoordsvormen voor de tegenwoordige tijd ook vaak gebruikt om de toekomende tijd aan te geven, bijvoorbeeld „Morgen kom ik bij je”. In het Esperanto is dit echter niet toegestaan; u moet is zo’n geval beslist de uitgang voor de toekomende tijd gebruiken!

De vorm van de onbepaalde wijs wordt vaak gebruikt samen met hulpwerkwoorden als povi (kunnen) en devi (moeten), bijvoorbeeld „Viro devas esti forta” (Een man moet sterk zijn). De woordvolgorde van het Esperanto is tamelijk vrij, en „Viro devas forta esti” is niet echt fout, maar de volgorde in het eerste voorbeeld is de gebruikelijke.

Oefeningen

Woordenlijst

EsperantoNederlands
belamooi
blankawit
devan
devimoeten
estiwezen, zijn
florobloem
fortasterk
hundohond
katokat
kuŝiliggen
lade, het
nigrazwart
povikunnen, mogen
seĝostoel
sidizitten
subonder
surop
ŝuoschoen
tablotafel
viroman

Vertaaloefening

  1. De schoenen liggen op de tafel.
    La ŝuoj kuŝas sur la tablo.
  2. De witte bloemen waren mooi.
    La blankaj floroj estis belaj.
  3. De mannen zaten op de stoelen.
    La viroj sidis sur la seĝoj.
  4. Bloemen zijn mooi.
    Floroj estas belaj.
  5. De hond moet onder de tafel liggen.
    La hundo devas kuŝi sub la tablo.
  6. De zwarte kat ligt op een stoel.
    La nigra kato kuŝas sur seĝo.
  7. Mannen moeten sterk zijn.
    Viroj devas esti fortaj.
  8. De schoenen waren van de mannen.
    La ŝuoj estis de la viroj.
  9. De katten mogen op de stoelen liggen.
    La katoj povas kuŝi sur la seĝoj.
  10. De witte schoenen liggen onder de tafel.
    La blankaj ŝuoj kuŝas sub la tablo.
  11. De mannen zullen op de stoelen zitten.
    La viroj sidos sur la seĝoj.
  12. De kat lag op de tafel.
    La kato kuŝis sur la tablo.
  13. De schoenen moesten wit zijn.
    La ŝuoj devis esti blankaj.
  14. Een man moest sterk zijn.
    Viro devis esti forta.
  15. Onder de tafel lagen mooie zwarte schoenen.
    Sub la tablo kuŝis belaj nigraj ŝuoj.