La conjugaison du verbe néerlandais zenden

Des formes irrégulières sont imprimées en rouge.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) zend(ik) zond
(jij) zendt; zend (jij)(jij) zond
(hij) zendt(hij) zond
(wij) zenden(wij) zonden
(gij) zendt(gij) zondt
(zij) zenden(zij) zonden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) zende(dat ik) zonde
(dat jij) zende(dat jij) zonde
(dat hij) zende(dat hij) zonde
(dat wij) zenden(dat wij) zonden
(dat gij) zendet(dat gij) zondet
(dat zij) zenden(dat zij) zonden
Gebiedende wijs
AlgemeenMeervoud
zendzendt
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
zendend(e)(hebben) gezonden