La conjugaison du verbe néerlandais wijzen

Des formes irrégulières sont imprimées en rouge.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) wijs(ik) wees
(jij) wijst; wijs (jij)(jij) wees
(hij) wijst(hij) wees
(wij) wijzen(wij) wezen
(gij) wijst(gij) weest
(zij) wijzen(zij) wezen
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) wijze(dat ik) weze
(dat jij) wijze(dat jij) weze
(dat hij) wijze(dat hij) weze
(dat wij) wijzen(dat wij) wezen
(dat gij) wijzet(dat gij) wezet
(dat zij) wijzen(dat zij) wezen
Gebiedende wijs
AlgemeenMeervoud
wijswijst
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
wijzend(e)(hebben) gewezen