La conjugaison du verbe néerlandais werpen

Des formes irrégulières sont imprimées en rouge.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) werp(ik) wierp
(jij) werpt; werp (jij)(jij) wierp
(hij) werpt(hij) wierp
(wij) werpen(wij) wierpen
(gij) werpt(gij) wierpt
(zij) werpen(zij) wierpen
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) werpe(dat ik) wierpe
(dat jij) werpe(dat jij) wierpe
(dat hij) werpe(dat hij) wierpe
(dat wij) werpen(dat wij) wierpen
(dat gij) werpet(dat gij) wierpet
(dat zij) werpen(dat zij) wierpen
Gebiedende wijs
AlgemeenMeervoud
werpwerpt
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
werpend(e)(hebben) geworpen