The conjugation of the Dutch verb wegen

Irregular forms are printed in red.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) weeg(ik) woog
(jij) weegt; weeg (jij)(jij) woog
(hij) weegt(hij) woog
(wij) wegen(wij) wogen
(gij) weegt(gij) woogt
(zij) wegen(zij) wogen
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) wege(dat ik) woge
(dat jij) wege(dat jij) woge
(dat hij) wege(dat hij) woge
(dat wij) wegen(dat wij) wogen
(dat gij) weget(dat gij) woget
(dat zij) wegen(dat zij) wogen
Gebiedende wijs
AlgemeenMeervoud
weegweegt
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
wegend(e)(hebben) gewogen