Die vervoeging van die Nederlandse werkwoord vliegen

Onreëlmatige vorme is rooi gedruk.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) vlieg(ik) vloog
(jij) vliegt; vlieg (jij)(jij) vloog
(hij) vliegt(hij) vloog
(wij) vliegen(wij) vlogen
(gij) vliegt(gij) vloogt
(zij) vliegen(zij) vlogen
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) vliege(dat ik) vloge
(dat jij) vliege(dat jij) vloge
(dat hij) vliege(dat hij) vloge
(dat wij) vliegen(dat wij) vlogen
(dat gij) vlieget(dat gij) vloget
(dat zij) vliegen(dat zij) vlogen
Gebiedende wijs
AlgemeenMeervoud
vliegvliegt
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
vliegend(e)(hebben1/zijn2) gevlogen


Note

1 as die begin‐ of eindpunt van ʹn beweging nie word aangegee nie

Voorbeeld: Heb jij als verkeersvlieger gevlogen?

2 as die begin‐ of eindpunt van ʹn beweging word aangegee

Voorbeeld: De zwaluwen zijn naar het zuiden gevlogen.