Die Konjugation des niederländischen Verbes vlieden

Unregelmäßige Formen sind in Rot gedruckt.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) vlied(ik) vlood
(jij) vliedt; vlied (jij)(jij) vlood
(hij) vliedt(hij) vlood
(wij) vlieden(wij) vloden
(gij) vliedt(gij) vloodt
(zij) vlieden(zij) vloden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) vliede(dat ik) vlode
(dat jij) vliede(dat jij) vlode
(dat hij) vliede(dat hij) vlode
(dat wij) vlieden(dat wij) vloden
(dat gij) vliedet(dat gij) vlodet
(dat zij) vlieden(dat zij) vloden
Gebiedende wijs
AlgemeenMeervoud
vliedvliedt
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
vliedend(e)(hebben1/zijn2) gevloden


Noten

1 transitiv

Beispiel: Hij heeft ons gezelschap altijd gevloden.

2 intransitiv

Beispiel: Zij zijn als hazen hiervandaan gevloden.