The conjugation of the Dutch verb vangen

Irregular forms are printed in red.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) vang(ik) ving
(jij) vangt; vang (jij)(jij) ving
(hij) vangt(hij) ving
(wij) vangen(wij) vingen
(gij) vangt(gij) vingt
(zij) vangen(zij) vingen
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) vange(dat ik) vinge
(dat jij) vange(dat jij) vinge
(dat hij) vange(dat gij) vinge
(dat wij) vangen(dat wij) vingen
(dat gij) vanget(dat hij) vinget
(dat zij) vangen(dat zij) vingen
Gebiedende wijs
AlgemeenMeervoud
vangvangt
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
vangend(e)(hebben) gevangen