De vervoeging van het Nederlandse werkwoord trekken

Onregelmatige vormen zijn in rood gedrukt.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) trek(ik) trok
(jij) trekt; trek (jij)(jij) trok
(hij) trekt(hij) trok
(wij) trekken(wij) trokken
(gij) trekt(gij) trokt
(zij) trekken(zij) trokken
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) trekke(dat ik) trokke
(dat jij) trekke(dat jij) trokke
(dat hij) trekke(dat hij) trokke
(dat wij) trekken(dat wij) trokken
(dat gij) trekket(dat gij) trokket
(dat zij) trekken(dat zij) trokken
Gebiedende wijs
AlgemeenMeervoud
trektrekt
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
trekkend(e)(hebben1/zijn2) getrokken


Noten

1 als het begin‐ of eindpunt ener beweging niet wordt aangegeven

Voorbeeld: Ik heb aan het kortste eind getrokken.

2 als het begin‐ of eindpunt ener beweging wordt aangegeven

Voorbeeld: De kudde is naar het zuiden getrokken.