The conjugation of the Dutch verb tijgen

Irregular forms are printed in red.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) tijg(ik) toog
(jij) tijgt; tijg (jij)(jij) toog
(hij) tijgt(hij) toog
(wij) tijgen(wij) togen
(gij) tijgt(gij) toogt
(zij) tijgen(zij) togen
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) tijge(dat ik) toge
(dat jij) tijge(dat jij) toge
(dat hij) tijge(dat hij) toge
(dat wij) tijgen(dat wij) togen
(dat gij) tijget(dat gij) toget
(dat zij) tijgen(dat zij) togen
Gebiedende wijs
AlgemeenMeervoud
tijgtijgt
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
tijgend(e)(zijn) getogen