The conjugation of the Dutch verb strijken

Irregular forms are printed in red.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) strijk(ik) streek
(jij) strijkt; strijk (jij)(jij) streek
(hij) strijkt(hij) streek
(wij) strijken(wij) streken
(gij) strijkt(gij) streekt
(zij) strijken(zij) streken
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) strijke(dat ik) streke
(dat jij) strijke(dat jij) streke
(dat hij) strijke(dat hij) streke
(dat wij) strijken(dat wij) streken
(dat gij) strijket(dat gij) streket
(dat zij) strijken(dat zij) streken
Gebiedende wijs
AlgemeenMeervoud
strijkstrijkt
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
strijkend(e)(hebben) gestreken