Die vervoeging van die Nederlandse werkwoord stoten

Onreëlmatige vorme is rooi gedruk.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) stoot(ik) stiet, stootte
(jij) stoot(jij) stiet, stootte
(hij) stoot(hij) stiet, stootte
(wij) stoten(wij) stieten, stootten
(gij) stoot(gij) stiet, stoottet
(zij) stoten(zij) stieten, stootten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) stote(dat ik) stiete, stootte
(dat jij) stote(dat jij) stiete, stootte
(dat hij) stote(dat hij) stiete, stootte
(dat wij) stoten(dat wij) stieten, stootten
(dat gij) stotet(dat gij) stietet, stoottet
(dat zij) stoten(dat zij) stieten, stootten
Gebiedende wijs
stoot
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
stotend(e)(hebben1/zijn2) gestoten


Note

1 oorganklik

Voorbeeld: Je hebt te hard tegen de bal gestoten.

2 onoorganklik

Voorbeeld: De boot is tegen de steiger gestoten.