De vervoeging van het Nederlandse werkwoord stijgen

Onregelmatige vormen zijn in rood gedrukt.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) stijg(ik) steeg
(jij) stijgt; stijg (jij)(jij) steeg
(hij) stijgt(hij) steeg
(wij) stijgen(wij) stegen
(gij) stijgt(gij) steegt
(zij) stijgen(zij) stegen
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) stijge(dat ik) stege
(dat jij) stijge(dat jij) stege
(dat hij) stijge(dat hij) stege
(dat wij) stijgen(dat wij) stegen
(dat gij) stijget(dat gij) steget
(dat zij) stijgen(dat zij) stegen
Gebiedende wijs
AlgemeenMeervoud
stijgstijgt
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
stijgend(e)(zijn) gestegen