De ferfoarming fan it Nederlânske tiidwurd splijten

Unregelmjittige foarmen binne yn read printe.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) splijt(ik) spleet
(jij) splijt(jij) spleet
(hij) splijt(hij) spleet
(wij) splijten(wij) spleten
(gij) splijt(gij) spleet
(zij) splijten(zij) spleten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) splijte(dat ik) splete
(dat jij) splijte(dat jij) splete
(dat hij) splijte(dat hij) splete
(dat wij) splijten(dat wij) spleten
(dat gij) splijtet(dat gij) spletet
(day zij) splijten(dat zij) spleten
Gebiedende wijs
splijt
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
splijtend(e)(hebben 1/zijn 2) gespleten


Noaten

1 oorbringend

Foarbyld: Ik heb de plank gespleten.

2 lykhâldend

Foarbyld: De rotsen zijn ten gevolge van de vorst gespleten.