The conjugation of the Dutch verb smijten

Irregular forms are printed in red.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) smijt(ik) smeet
(jij) smijt(jij) smeet
(hij) smijt(hij) smeet
(wij) smijten(wij) smeten
(gij) smijt(gij) smeet
(zij) smijten(zij) smeten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) smijte(dat ik) smete
(dat jij) smijte(dat jij) smete
(dat hij) smijte(dat hij) smete
(dat wij) smijten(dat wij) smeten
(dat gij) smijtet(dat gij) smetet
(dat zij) smijten(dat zij) smeten
Gebiedende wijs
smijt
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
smijtend(e)(hebben) gesmeten