La conjugaison du verbe néerlandais sluipen

Des formes irrégulières sont imprimées en rouge.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) sluip(ik) sloop
(jij) sluipt; sluip (jij)(jij) sloop
(hij) sluipt(hij) sloop
(wij) sluipen(wij) slopen
(gij) sluipt(gij) sloopt
(zij) sluipen(zij) slopen
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) sluipe(dat ik) slope
(dat jij) sluipe(dat jij) slope
(dat hij) sluipe(dat hij) slope
(dat wij) sluipen(dat wij) slopen
(dat gij) sluipet(dat gij) slopet
(dat zij) sluipen(dat zij) slopen
Gebiedende wijs
AlgemeenMeervoud
sluipsluipt
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
sluipend(e)(hebben1/zijn2) geslopen


Notes

1 si le point de départ ou le terme dʹun movement nʹest pas indiqué

Exemple: Hij heeft hier door de struiken geslopen.

2 si le point de départ ou le terme dʹun movement est indiqué

Exemple: Wij waren intussen naar binnen geslopen.