De vervoeging van het Nederlandse werkwoord schuiven

Onregelmatige vormen zijn in rood gedrukt.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) schuif(ik) schoof
(jij) schuift; schuif (jij)(jij) schoof
(hij) schuift(hij) schoof
(wij) schuiven(wij) schoven
(gij) schuift(gij) schooft
(zij) schuiven(zij) schoven
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) schuive(dat ik) schove
(dat jij) schuive(dat jij) schove
(dat hij) schuive(dat hij) schove
(dat wij) schuiven(dat wij) schoven
(dat gij) schuivet(dat gij) schovet
(dat zij) schuiven(dat zij) schoven
Gebiedende wijs
AlgemeenMeervoud
schuifschuift
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
schuivend(e)(hebben1/zijn2) geschoven


Noten

1 overgankelijk, of onovergankelijk (als het begin‐ of eindpunt ener beweging niet wordt aangegeven)

Voorbeeld: Ze hebben al onze tegenwerpingen van tafel geschoven.

Voorbeeld: De lading heeft een klein beetje geschoven.

2 onovergankelijk (als het begin‐ of eindpunt ener beweging wordt aangegeven)

Voorbeeld: De kisten zijn tijdens het transport naar voren geschoven.